Actueel uit Stad & Ambt


Plaatsing  
 
20-03-2016  

Haarlemse wint 20e Willem Wilmink dichtwedstrijd

 

Willem Wilmink winnende gedichten 2016

1e plaats
Roos van Sen, Haarlem


In een jurk van zand 

Er is wind. En er zijn paden, die naar mos en lijken ruiken.
De regen, las ik ergens, zit vol lood. De randen van het land
staan onder water en het broeit; er jagen hongerige
reigers en een roek; markeren bossen, helmgras, sloot. 
Hier groeien stippelmot en keep. Hier klopt
een spechtensmidse. Ik strooi met stiltes langs het vraatspoor
van een zwijn. Er loopt een stel voorbij in omgewaaide
jassen. Ik kan niet anders dan alleen gezandstraald zijn.           
Het miezert. De duinen buigen zich voorover,
wat moeten we toch met al die vogels, vraagt er één.
De lucht lijkt zich van wellust te ontbinden.
Er scheren ruimvallende gedachten om me heen.


2e plaats
Kate Schlingeman, Hartwerd


het begin van de regenworm

wat moeten we toch
met al die vogels
behalve de kunst afkijken
van stilhangen in de lucht
met al die vogels
hoe we een patatje grissen
van stilhangen in de lucht
boven tafels op een terras

voor we een patatje grissen
lekker lekkerbekjes pikken
boven tafels op een terras
of wormen trekken uit het gras     
lekker lekkerbekjes pikken
vaak in volle vijvers vissen
of wormen trekken uit het gras
hoe we in een hokje passen

vaak in volle vijvers vissen
evenwicht op takken houden
hoe we in een hokje passen
waar de regenworm begint

evenwicht op takken houden
hoe we van alle vogels leren
waar de regenworm begint
maar dit nooit zeker zullen weten           
hoe we van alle vogels leren
behalve de kunst afkijken
maar dit nooit zeker zullen weten
wat moeten we toch


3e plaats
Irma Ooijevaar, Sassenheim


Vogels vliegen toch

Het gaat zo: je slaat je vleugels uit,
stort een keer of wat ter aarde
en net wanneer je tussen slingers en confetti zweeft,
word je dwingend teruggefloten.

Jij zegt: ‘Ik wil niet gronden, dat doet pijn.’
Je klapwiekt koppig verder.
Zonder bodem kun je rustig vallen,
metersdiep – vertrouw op de thermiek.

Ik zag een foto van een peuter.
Het kant langs haar jurkje rijmde niet
met het peilloos zwart in haar blik.
Ze keek de wilde ganzen na.

De wereld zucht: wat moeten we toch
met al die vogels? Dat fladdert maar,
poept monumenten onder en de was,
brengt Boeings in gevaar.

Ik hoor jouw vleugels lucht verplaatsen,
onzichtbaar zijn de rimpelingen
in de dampkring. Onschatbaar
is de waarde van jouw vlucht.


4e plaats
Stevine Groenen, Borne


Jij voert de vogels
Lieve Pien, jij voert de vogels en ik zit
bij het raam, en hoor het woordeloze zingen
van merels over het wezen van de dingen,
weet in de lucht een torenvalk die bidt.
De musjes eten uit jouw hand; dit
zachtjes bijten, lief omringen
- jouw kruimels zijn hun hebbedingen –
verwart de roodborst die jouw schoot bezit.

Wat moeten we toch met al die vogels, Pien?
’s Nachts wemelen zelfs nachtegalen in de bomen,
een dringen om jouw glimlachjes te zien.
Zijn ze op eigen vleugels teruggekomen,
hopend een nest te bouwen in de heg misschien,
met uitzicht op het meisje van mijn dromen?


5e plaats
Martijn Breeman, Den Haag


Wat moeten we toch met al die vogels?

Wat moeten we toch met al die vogels?
Sprak rupsje Renske met een zucht.
Ze kauwde peinzend op een blaadje
en tuurde zorglijk naar de lucht.

Ze dacht aan Joachim de kever
die werd gegrepen door een mus.
Ze huilde zacht om Joris oorwurm,
hij zag die merel niet en dus...

Verdrietig kroop ze naar de kropsla,
Een zwaluw zag haar en – o wee!
Het rupsje maakte zo haar eerste
en tevens laatste vliegreis mee.

Dus zie je straks de vogels buiten
weer nestjes bouwen in april,
sta dan toch alsjeblieft nog even
bij wijlen rupsje Renske stil.


6e plaats
Gerard Droste, Tubbergen


Big Brother’s breur
Zich nich bewust wat um hem hèn gebuurt,
tuurt nen spotter noar de könning in zien riek.
Drievend op termiek, stilstoan,
um dan de vlöggels oet te sloan,
zoch he het beginpeunt van de vrieje val.

Nen drone duurkruust het beeld.
De enkele weurd’ die’t he met miej deelt,
‘Wat moeten we toch met al die vogels,
die vanaf nu de lucht zullen verzieken?
lat miej aans teggen dat alziend oog ankieken.

Noa femilie van Groten Breur, behulpzaam in de strijd teggen terreur,
is ok e richt op oons besloten doan en loaten.
In de verkeerde haand, hoe wrang, ontsteet nen boemerang,
den leu zal treffen, die’t vredig neust mekaa wilt lèvn.

Verklaring van enkele woorden:
Regel1:    breur = broer
Regel 3:   riek =rijk
Regel 8:   weurd’ =woorden
Regel 11: lat=laat
                   aans= anders
Regel12: noa femilie: = familie van zeer nabij
Regel15: leu=mensen
                  lèvn=leven



7e plaats
Anneke Wasscher, Leek


vandaag
ze vraagt me nog een keer waarheen we gaan
ik ben de weg naar het antwoord kwijt en kijk
naar de wand achter haar die ontwijkend wit blijft

ze praat weer dwars door mijn gedachten heen
neemt de teugels uit mijn handen en leidt me
naar herinneringen van een stukgeknipte tijd

de zee weet wat we willen kind, ze wacht op ons
ik ga je net als vroeger dragen naar de vloed
die altijd onze voeten zoekt en vinden zal

ze windt de sprookjes om haar vingers
verwachting speelt nog steeds met zand
weet niets van muren of een hek dat sluit

er is een kleine binnentuin die onterecht
de geur van buiten heeft, het onkruid
veinst de kleur, een bloem kijkt weg

we schuilen in de luwte van het zwijgen, totdat
de kraaien schreeuwen boven ons en zij mij
vraagt: wat moeten we toch met al die vogels

ze horen bij dit laatste grensgebied mama
het niemandsland mag geen naam hebben
meer valt er eigenlijk niet te zeggen vandaag


8e plaats
Natasja La Valetta, Almelo


Mockingbirds
`Wat moeten we toch met al die vogels?`
Sprak hij leeg en lomp tot haar
De woorden kliefden door het hartje
Van de kleine vogelaar

`Kom mijn meisje lekker liggen
Dan friemel ik hier wat, aai- aai`
Terwijl zijn harde vingers drukten
Spotte zij een Vlaamse Gaai

De kille kussen zonder lippen
Die afbreuk deden aan de zoen  
Kon zij ter plekke stil bedwingen
Dankzij een speelse Waterhoen

`Oh schatje dit is heerlijk
Verrukkelijk zelfs, vind je niet?`
Ze kreunde zacht en steeds iets luider
Want daar zong een Karekiet 

`Je hebt me nodig, zeg het maar want
Er komt niets van je terecht`
Haar hoofdje knikte op het ritme
Van de Grote Bonte Specht

Plots leek het wel of elke vogel
Die zij ooit ergens had gespot
Zich schaarde rond haar tenger lijfje
En zich bemoeide met haar lot

De Meeuwen schreeuwden `hel en donder`
Zilverreigers waaiden wind
Raven roofden ruw zijn ogen
Tortels troostten het lief kind

De Rotgans, Kruisbek en de Steenuil
Steltkluut zelfs de Vale Gier
Hun beste vleugeltje ging voorwaarts
En de Lachstern had plezier

`k voel me belazerd en bedonderd!`
Krijste hij vluchtend naar huis
Wat moest ze eig’lijk met die vogel?
Ze fladderde vast mee per abuis


9e plaats
Ko de Laat, Tilburg


Van de straat

De winkelgebouwen, zo groot en zo leeg
Zaken, gereed om vergeten te worden
Soms doen wat outlet- of opruimingsborden
Nog denken aan kortingen die men daar kreeg

Van trots filiaal naar vervloekte hiaat
Alles valt hier met gemak te verdrijven
Enkel die vieze patatmeeuwen blijven
Gekend als de laatste constanten op straat

Waar willen we heen en wat moeten we toch?
Mèt al die vogels die slechts willen weten
Hoe hier genoeg van de straat valt te vreten
Zijn wij bijna één, zo verzadigd en log

Straat vol gevederde koopgootproleten
Op zoek naar wat voer. Met het lot in hun zog


10e plaats
Leo Marsman, Utrecht


MEEUWEN & MATROZEN

Wat moeten we toch met al die vogels,
Vroeg ik mij dikwijls af als ik boven zee
Of strand de meeuwen bezig zag en hoorde.

Tot ik het lied beluisterde dat zei
Dat de vleugels van zeemeeuwen
Zielen zijn van verdronken matrozen;

En dat deze meeuwen daarom
Zo groot en wit zijn en hun stemmen
Daarom zo schril en eenzaam klagen.

Ik wil het graag geloven en mijzelf
Niet langer plagen met de vraag:
Wat moeten we toch met al die vogels?

Archief
Terug naar vorige pagina