|
|
Twee mannen leunen op een hek. Voldaan en lichamelijk vermoeid met één been op de spijlen als een ooievaar.
Ze genieten van de avondstilte op een warme, windstille augustusavond, terwijl het lichtelijk begint te schemeren.
Vooral genieten ze van het uitzicht. Een weidse blik langs paarden en schapen naar de verre bomenrij.
Dankbaar dat het er nog is, terwijl links de maan rond en gelig opkomt en de feestvreugde alleen nog maar komt vergroten.
Ach, ze hadden het goede nieuws gelezen van de afgeslagen aanval op de natuur van de industrie en de komst van tijdelijke natuur. Ze mijmeren wat en vragen zich af wat voor moois er wel niet zal komen en niet minder belangrijk: wanneer? Nu staat er nog veel maïs en daarna zal het wel een keer zichtbaar worden. Echter begint dan de winter al weer bijna. Volgend voorjaar dan maar? Of zouden ze blij gemaakt zijn met het overbekende dode musje? Vooralsnog weigeren ze dit te geloven en zijn ze bereid om te vertrouwen op de bestuurders. Ze zijn ongeduldig en kunnen niet wachten. Dat is het. Als een kind dat niet kan wachten totdat het jarig is en het al zo lang verlangde cadeau zal krijgen.
Twee volwassen mannen die hopen als kinderen op een stukje mooie natuur. Het lijkt zo kinderachtig en onbelangrijk, maar er zou wel eens heel veel wijsheid achter kunnen schuilen als tegenhanger van deze chaostijd. Onlangs nog vergeleken met “porte du soleil” kon dit wel eens de deur naar de hoop gaan worden. Hoop op meer en vooral hoop op gezond verstand.
Anne Jan Teunis. |